Zelfstandige naamwoorden
Werkwoorden
Adjectieven
Bijwoorden
Tijden
Cijfers
Voorzetsels
Voornaamwoorden
Syntaxis
Andere
Voorzetsel is een woordsoort die het zelfstandig naamwoord wijzigt (of het voornaamwoord aangezien het voornaamwoord een zelfstandig naamwoord vervangt). Er zijn 4 groepen voorzetsels: voorzetsels van plaats, tijd, middelen en oorzaak.
In het Duits wordt een voorzetsel altijd gebruikt met een zelfstandig naamwoord in een van de naamvallen. Sommige voorzetsels vereisen altijd dezelfde naamval en sommige gebruiken verschillende naamvallen, afhankelijk van de context.
Präposition | Beispiel | Vertaling | Commentaar |
---|---|---|---|
abseits | Abseits des Weges liegt eine Leiche. | Aan de kant van de weg ligt een lijk. | |
abzüglich/zuzüglich | abzüglich der Kosten / zuzüglich der Steuern | Na aftrek (of exclusief) kosten / na toevoeging (of inclusief) belastingen | |
angesichts | Angesichts der Gefahr war er unerschrocken. | Bij gevaar was hij onverschrokken. | |
anhand | Anhand der Unterlagen sind Sie seit 2018 bei BMW angestellt. | Op basis van deze documenten bent u sinds 2018 in dienst bij BMW. | |
anlässlich | Anlässlich seines Geburtstag(e)s machen wir eine Party. | Ter gelegenheid van zijn verjaardagsfeestje geven we een feestje. | |
aufgrund/auf Grund | Aufgrund der Überschwemmung sind viele Straßen nicht passierbar. | Door de overstroming zijn veel straten onbegaanbaar. | aufgrund kan ook betekenen: gebaseerd op (iets) |
aufseiten/auf der Seite | Auf der Seite der Unfallgeschädigten gibt es feste Argumente. | Er zijn stevige argumenten aan de kant van de gewonden bij het ongeval. | |
außerhalb/innerhalb | außerhalb/innerhalb der Öffnungszeiten | buiten openingstijden / tijdens openingstijden | |
dank | Dank dir haben wir einen großen Erfolg erreicht. | Dankzij jullie hebben we een groot succes behaald. | |
infolge | Infolge der Bauarbeiten bleibt die Straße gesperrt. | Wegens bouwwerkzaamheden blijft de straat afgesloten. | |
mangels | Mangels Geldes musste ich einen Kredit aufnehmen. | Door geldgebrek moest ik een lening aangaan. | |
laut | Laut der Anweisung müssen wir jetzt den folgenden Schritt tun. | Volgens de handleiding moeten we nu de volgende stap uitvoeren. | Er is ook een bijvoeglijk naamwoord laut wat betekent: luid. |
links/rechts | links/rechts des Flusses | Links/rechts van de rivier | Een andere correcte vorm is links/rechts von dem Fluss |
mithilfe/mit Hilfe | Mithilfe/mit Hilfe der Zange habe ich den Nagel herausgezogen. | Ik trok de nagel eruit met een tang. | |
nördlich/östlich/südlich/westlich | nördlich/östlich/südlich/westlich der Alpen | Noord/oost/zuid/west (-waarts) van de Alpen | |
oberhalb/unterhalb | Ich habe Schmerzen oberhalb/unterhalb der Hüfte. | Het doet pijn boven/onder de heup (taille). | |
trotz | Trotz der Warnung bin ich mit hocher Geschwindigkeit gefahren. | Ondanks de waarschuwing reed ik met hoge snelheid. | |
wegen | Wegen schlechten Wetters bleiben wir heute zu Hause. | Wegens het slechte weer blijven we vandaag thuis. | |
während | Während des Urlaubs habe ich eine nette Frau kennengelernt. | Tijdens mijn vakantie ontmoette ik een leuke vrouw. | |
ungeachtet | Ungeachtet der Warnungen sind sie auf die Spitze geklettert. | Ze negeerden de waarschuwingen en klommen naar de top. | |
zugunsten/zu Gunsten | Ein Urteil zugunsten des Unfallverursachers | Uitspraak in het voordeel van de dader van het ongeval. | |
zuungunsten/zu Ungunsten | Ein Urteil zuungunsten des Unfallverursachers | Veroordeling tegen de dader van het ongeval. | |
zwecks | Zwecks Festellung Ihrer Identität brauchen wir Ihren Ausweis. | Om uw identiteit vast te stellen hebben wij uw identiteitskaart nodig. |
Laat meer zien
Präposition | Beispiel | Vertaling | Commentaar |
---|---|---|---|
ab | Ab nächster Woche esse ich keine Süßigkeiten. | Vanaf volgende week eet ik geen snoep meer. | |
aus | Aus meiner Erfahrung kann ich sagen, dass ... | Uit mijn ervaring kan ik je vertellen dat... | |
außer | Alle außer dir. | Iedereen behalve jij. | Afhankelijk van de context kan außer ook worden gebruikt met Akkusativ en Genitiv . |
bis zu | Sie können die Dosis bis zu 30 mg täglich erhöhen. | Meneer/mevrouw, u kunt de dosis (maximaal) verhogen tot 30 mg per dag. | |
bei | Ich verbringe den Urlaub bei meiner Oma. | Ik breng mijn vakantie door bij mijn oma. | |
entgegen | Entgegen dem Vertrag arbeitest du für 2 andere Firmen. | Je werkt voor twee andere bedrijven tegen het contract in. | |
gegenüber | Gegenüber dem Bahnhof gibt es ein gutes Restaurant. | Tegenover het station is een goed restaurant. | |
gemäß | Gemäß Ihrem Wunsch haben Sie ein Doppelbett in Ihrem Zimmer. | Overeenkomstig uw wensen (of zoals gevraagd), heeft u een tweepersoonsbed in uw kamer. | |
mit | Ich gehe mit meiner Frau ins Kino. | Ik ga met mijn vrouw naar de bioscoop. | |
nach | Nach der Arbeit treffe ich mich mit Freunden. | Ik ontmoet mijn vrienden na het werk. | |
seit | Seit dem Hochschulabschluss arbeite ich vollzeitig. | Sinds mijn afstuderen aan de universiteit werk ik fulltime. | |
von | Ich habe ein Geschenk von meinen Eltern bekommen. | Ik heb een cadeau gekregen van mijn ouders. | |
zu | Ich muss zum (zu + dem) Arzt gehen. | Ik moet naar de dokter. | |
zufolge | Dem Bericht zufolge hat die Firma 1000 Transaktionen durchgeführt. | Volgens het rapport heeft het bedrijf 1000 transacties afgerond. |
Präposition | Beispiel | Vertaling | Commentaar |
---|---|---|---|
bis | Bis (das) Monatsende kann ich kein Geld mehr ausgeben. | Tegen het einde van de maand kan ik niet meer geld uitgeven. | Wanneer het voorzetsel bis wordt gebruikt, is het zelfstandig naamwoord meestal zonder lidwoord. |
durch | Wir gehen durch den Wald. | We lopen/gaan door het bos. | |
entlang | Wir fahren diese Straße entlang. | We rijden/gaan langs deze straat. | |
für | Ich will etwas für mich kaufen. | Ik wilde iets voor mezelf kopen. | |
gegen | Gegen ihn habe ich keine Chance. | Ik heb geen kans tegen hem. | |
ohne | Ich kann ohne dich nicht leben. | Ik kan niet leven zonder jou. | |
um | Sie hat den Arm um den Mann gelegt. | Ze sloeg haar arm om de man heen. |
De volgende voorzetsels kunnen zowel in de accusatief als in de datief worden gebruikt: auf, an, hinter, in, neben, unter, über, vor, zwischen.
Als het om een beweging met een verandering van locatie gaat (Wohin? [waarheen?]), dan hoort een voorzetsel bij (Akkusativ). Bij het beschrijven van een locatie zonder enige beweging (Wo? [waar?]), dan hoort een voorzetsel bij (Dativ).
Dativ (Wo? - locatie) | Akkusativ (Wohin? - beweging met een verandering van locatie) | Vertaling (Dativ) | Vertaling (Akkusativ) |
---|---|---|---|
Ein Stein liegt auf der Staße. | Der Junge wirft einen Stein auf die Straße. | Er ligt een steen op straat. | Een jongen gooit een steen op straat. |
Ein Bild hängt an der Wand. | Ich hänge das Bild an die Wand. | Het schilderij hangt aan de muur. | Ik hang de foto aan de muur. |
Wir sind gerade im (in + dem) Kino. | Wir gehen gerade ins (in + das) Kino. | We zijn nu in de bioscoop. | We gaan gewoon naar de bioscoop. |
Unser Auto steht hinter dem Wald. | Ich fahre hinter den Wald. | Onze auto staat achter het bos. | Ik rij langs het bos. |
Ich stehe vor der Kirche. | Ich gehe vor die Kirche. | Ik sta voor de kerk. | Ik ga voor de kerk. |
Die Lampe hängt über dem Bett. | Ich hänge die Lampe über das Bett. | De lamp hangt boven het bed. | Ik hang de lamp boven het bed. |
Der Hund ist unter dem Sofa. | Der Hund geht unter das Sofa. | De hond zit onder de bank. | De hond gaat onder de bank. |
Die Blumenvase steht neben dem Wecker. | Ich stelle die Blumenvase neben den Fernseher. | De bloemenvaas staat naast de wekker. | Ik zet de bloemenvaas naast de tv. |
Der Karton liegt zwischen dem Schrank und dem Bett. | Ich lege den Karton zwischen den Schrank und das Bett. | De kartonnen doos zit tussen de kledingkast en het bed. | Ik zet de kartonnen doos tussen de kledingkast en het bed. |
Ze beantwoorden de vragen: Wo? (waar), Wohin? (waarheen), Woher? (waarvan). Deze groep omvat onder andere: auf, hinter, in, neben, vor, unter, über .
Ze beantwoorden de vragen: Wann? (wanneer), Wie lange? (hoe lang). Deze groep omvat onder andere: um, vor, nach, seit, ab .
Ze beantwoorden de vragen: Wie? (hoe), Womit? (waarmee).
Zij beantwoorden de vragen: Warum/Wieso? (waarom), Weshalb/Aus Welchem Grund? (waarom/voor welke reden). Deze groep omvat onder andere: wegen, bezüglich, dank, aufgrund .
Op basis van hun betekenis worden voorzetsels meestal verdeeld in de volgende groepen:
Voorzetsels met meerdere betekenissen
Präposition | Beispiel | Vertaling | Commentaar |
---|---|---|---|
ab | Ab dem 2. Januar sind Supermärkte wieder geöffnet. | Vanaf 2 januari zijn de supermarkten weer open. | vanaf een bepaald moment |
ab | Ab nächster Kreuzung kann man 100 km/h fahren. | Vanaf het volgende kruispunt kunt u 100 km/u rijden. | vanaf een bepaalde plaats/punt |
ab | Wir suchen nach einer neuen Wohnung mit Fläche ab 70 Quadratmeter. | We zijn op zoek naar een nieuw appartement van 70 vierkante meter of meer. | omhoog vanaf een bepaalde waarde/drempel |
an | Ein Bild hängt an der Wand. | Aan de muur hangt een foto/schilderij. | ergens aan gehecht zijn / zich ergens aan vastklampen |
an | Wir fahren am Wochenende ans (an + das) Meer. | We gaan in het weekend naar de zee. | beschrijving van een bestemming of richting |
an | Am Abend treffen wir uns mit Freunden. | Ik en mijn vrienden ontmoeten elkaar vanavond. | alleen te verwijzen naar een punt in de tijd (Alleen dagen te beschrijven, tijd van de dag, of het begin / einde. Anders zouden we liever gebruik maken van de in voorzetsel.) |
an | Ich schreibe eine E-Mail an meinen Kollegen. | Ik schrijf een e-mail naar een collega. | een persoon / een instelling aanspreken |
an | Das Gute an dieser Situation/Lage ist, dass ... | Het goede in deze situatie is dat... | als het gaat om ... / met betrekking tot ... |
auf | Ein Karton liegt auf dem Boden. | Het karton ligt op de grond. | op iets (over de locatie) |
auf | Ich stelle den Teller auf den Tisch. | Ik zet het bord op tafel. | op iets (over de bestemming / richting) |
auf | Ich bin auf der Suche nach ... / Ich bin auf dem Weg ins (in + das) Büro. | zoeken naar (letterlijk: op zoek zijn naar) / onderweg zijn | tijdens iets |
auf | Ich möchte den Termin auf die nächste Woche verschieben. | Ik wil de afspraak verzetten naar volgende week. | over de tijd |
auf | auf diese Art und Weise / auf eigene Verantwortung | op deze manier / op eigen verantwoordelijkheid | hoe / waarmee? |
aus | Ich komme aus Frankreich. | Ik kom uit Frankrijk. | over oorsprong |
aus | Ich nehme meine Jacke aus dem Schrank. | Ik pak mijn jas uit de kast. | van binnenuit |
aus | Der Anzug ist aus hochwertigem Stoff gemacht. | Het pak is gemaakt van de hoogste kwaliteit materiaal. | een beschrijving van waar iets van gemaakt is |
aus | Aus eigener Erfahrung kann ich es nur empfehlen. | Uit eigen ervaring kan ik het alleen maar aanraden. | over de bron / oorzaak |
außerhalb/innerhalb | außerhalb/innerhalb der Öffnungszeiten | Buiten openingstijden / Tijdens openingstijden. | over tijdsbestek |
außerhalb/innerhalb | außerhalb der Stadt / innerhalb der Firma | buiten de stad / binnen het bedrijf | over ruimte |
bei | Ich bin bei meiner Oma. | Ik ben bij mijn oma. | bij de persoon / bij een instelling |
bei | Bei diesem Wetter wäre es besser, wenn wir heute auf den Berg nicht klettern. | Met dit weer is het beter om de berg vandaag niet te beklimmen. | over omstandigheden |
bei | Ich brauche Ruhe (oder Stille) beim (bei + dem) Lesen. | Ik heb stilte nodig tijdens het lezen. | gedurende |
bei | Ich bin bei dem Rathaus. | Ik ben op het gemeentehuis. | door / naast / in de buurt |
bis | Bis nächste Kreuzung kannst du 100 km/h fahren. | U kunt 100 km/u rijden tot het volgende kruispunt. | naar een plaats/punt |
bis | Ich muss eine Antwort bis Ende der Woche geben. | Ik moet voor het einde van de week een antwoord geven. | tot op een bepaald moment |
durch | Wir gehen durch den Wald. | We lopen/gaan door het bos. | over ruimte |
durch | Ich habe durch gesunde Ernährung 5 Kilo abgenommen. | Ik ben 5 kilo afgevallen door gezond te eten. | over de reden of met welke middelen |
für | Ich habe diese Schuhe für 100 Euro gekauft. | Ik heb deze schoenen gekocht voor 100 euro. | in ruil voor iets |
für | Ich will etwas für mich kaufen. | Ik wilde iets voor mezelf kopen. | het beschrijven van de ontvanger van iets |
für | Carolin hat schon Pläne fürs (für + das) Wochenende. | Caroline heeft al plannen voor het weekend. | met betrekking tot |
gegen | Gegen ihn habe ich keine Chance. | Ik heb geen kans tegen hem. | met betrekking tot |
gegen | Mit dem Kopf gegen die Wand schlagen. | Sla je hoofd tegen de muur. | over ruimte (bestemming / richting) |
gegen | Gegen Aufpreis bekommen Sie ein Zimmer mit Blick aufs (auf + das) Meer. | Tegen een toeslag krijgt u een kamer met uitzicht op zee, meneer/mevrouw. | in ruil voor iets |
gegen | Wir treffen uns gegen 8 Uhr. | We ontmoeten elkaar rond 8 uur. | rond (alleen met betrekking tot uren) |
in | Meine Jacke ist im (in + dem) Schrank. | Mijn jas ligt in de kast. | binnen |
in | Ich lege meine Jacke in den Schrank. | Ik leg mijn jas in de kast. | naar binnen (alleen met betrekking tot gesloten / beperkte / omheinde ruimtes, anders gebruiken we het voorzetsel zu) |
in | Ich gehe in den Park. | Ik ga naar het park. | naar binnen (alleen met betrekking tot gesloten / beperkte / omheinde ruimtes, anders gebruiken we het voorzetsel zu) |
in | Im Mai gibt es viele Feiertage. | In mei zijn er veel vrije dagen. | ongeveer een punt in de tijd of tijdsbestek (Opmerking: Im Mai, but am 3. Mai) |
in | Wir helfen den Leuten, die in Not sind. | Wij helpen mensen in nood. | situatie |
in | gut in etwas sein / in diesem Bereich | ergens goed in zijn / op dit gebied | met betrekking tot |
mit | Ich fahre in die Berge mit dem Auto. | Ik rij (of ga met de auto) naar de bergen. | hoe / waarmee? |
mit | Ich gehe mit meiner Frau ins Kino. | Ik ga met mijn vrouw naar de bioscoop. | met iemand/iets |
mit | Er schlägt gegen die Tür mit Wucht. | Hij klopt met geweld op de deur. | op welke manier |
nach | Das Kartoffelsalat wird in diesem Restaurant nach traditioneller Art vorbereitet. | De aardappelsalade in dit restaurant wordt op ambachtelijke wijze bereid. | volgens |
nach | Ich fahre nach Berlin/Deutschland/Norden/Hause. | Ik ga/rijd naar Berlijn/Duitsland/noorden/huis. | Nach in de betekenis van "naar" wordt alleen gebruikt met steden, staten, wereldrichtingen en thuis. (Pas op voor uitzonderingen zoals in die USA, in den Iran) |
nach | Nach der Arbeit treffe ich mich mit Freunden. | Ik ontmoet mijn vrienden na het werk. | volgorde van gebeurtenissen (ongeveer tijd) |
um | Es geht um das Thema Umweltschutz. | Het gaat over het onderwerp milieubescherming. | met betrekking tot |
um | kleiner/größer um 5 Zentimeter / Ich war um halbe Stunde schneller. | 5 cm lager / hoger / ik was een half uur sneller. | over maatregel of hoeveelheid: |
um | Sie sitzen um den Tisch herum. | Ze zitten rond de tafel. | um etwas +Akkusativ herum - rond iets (over ruimte) |
um | Wir treffen uns um 8 Uhr. | We ontmoeten elkaar om 8 uur. | over de tijd (alleen bij verwijzing naar uren) |
unter | Ein Karton liegt unter dem Tisch. | Het karton ligt onder de tafel. | over ruimte |
unter | Unter uns gesagt, es ist rechtswidrig. | Tussen ons gesproken, dit is tegen de wet. | in de zin van |
unter | unter Druck / unter Aufsicht | onder druk / onder toezicht | situatie |
über | Die Lampe hängt über dem Tisch. | De lamp hangt boven de tafel. | over ruimte |
über | über 20 Prozent / über Durchschnitt | boven 20 procent / bovengemiddeld | boven een bepaalde drempel |
über | Können Sie mir etwas über den Unfall sagen? | Kunt u mij iets vertellen over dit ongeval meneer/mevrouw? | met betrekking tot |
über | über Handy / Videokonferenz | via mobiele telefoon / via videoconferenties | manier om iets te doen / iets te gebruiken (vaak kun je in plaats van über per (bv. per Post - per post) gebruiken); anders kan über alleen in beperkte situaties worden gebruikt, vooral als het gaat om gegevens / audio / beeldoverdracht |
über | Ich fliege nach Tokyo über Amsterdam. | Ik vlieg via Amsterdam naar Tokio. | via een tussenpunt |
von | Ich habe ein Geschenk von meinen Eltern bekommen. | Ik heb een cadeau gekregen van mijn ouders. | herkomst / bron / auteurschap |
von | von der linken Seite / Wie komme ich von hier zur (zu + der) Friedrichstraße 70? | vanaf de rechterkant / Hoe kom ik vanaf hier in Friedrichstraße 70? | waar vandaan (ongeveer ruimte / fysieke locatie) |
von | Das Auto von dem Peter. | Peters auto. | eigendom (Eigendom kan ook worden uitgedrukt met de genitief Genitiv 👉 das Auto Peters) |
von | 🤔 Von wann ist dieses Schreiben? 👉 Von heute. | 🤔 Van wanneer is dit schrijven (of papier)? 👉 Vanaf vandaag. | over de tijd |
vor | Vor unserem Haus steht ein unbekanntes Auto. | Er staat een onbekende auto voor ons huis. | over ruimte |
vor | Wir treffen uns bei mir kurz vor dem Konzert. | We ontmoeten elkaar kort voor het concert bij mij thuis. | volgorde van gebeurtenissen (ongeveer tijd) |
vor | vor Angst / Scham / Müdigkeit | uit angst / schaamte / vermoeidheid | over de bron / oorzaak (vor wordt gebruikt in de context wanneer iets onbewust gebeurt bv. men beeft van angst, anders gebruiken we meestal aus) |
zu | Ich muss zum (zu + dem) Arzt gehen. | Ik moet naar de dokter. | aan iemand/iets (alleen in relatie tot instellingen, mensen, gebeurtenissen, gelegenheden) |
zu | Eine Massage zur (zu + der) Entspannung. | Massage voor ontspanning. | met welk doel |
zu | Wir kaufen unserer Mutter ein Geschenk zum Geburtstag / zu Weihnachten. | We kopen voor onze moeder een cadeau voor haar verjaardag / voor Kerstmis. | met welk doel |
zu | etwas zum Trinken / Lesen / Schreiben / zur Ansicht | iets te drinken / lezen / schrijven / bekijken | met welk doel |
Laat meer zien
Om naar de eerder genoemde zin te verwijzen, voegen we het voorvoegsel da- toe aan het voorzetsel (of dar- als een voorzetsel begint met een van de volgende letters: a, ä, o, ö, u, ü). Als een vraag naar personen verwijst, kan het voorvoegsel da- niet aan het voorzetsel worden toegevoegd, maar gebruiken we een van de vragende voornaamwoorden.
Om een vraag te maken met een voorzetsel aan het begin van de zin, voegen we het voorvoegsel wo- toe (of wor- als het voorzetsel begint met een van de volgende letters: a, ä, o, ö, u, ü). Als de vraag naar personen verwijst, voegen we niet het voorvoegsel wo- toe, maar gebruiken we een van de vragende voornaamwoorden.